De Hindoeïstische kalenders

De moderne maankalender

Bij de berekening van de moderne maankalender worden benaderingen van de werkelijke stand van zon en maan gebruikt. Voor deze maankalender is het (verlopen) Vikrama tijdperk (VE, Vikrama Era) gebruikt

De naam van de maand hangt af van het eerste teken van de dierenriem dat in die maand begint. Wanneer in een maand de overgang van Kreeft naar Leeuw plaatsvindt, bepaalt het teken Leeuw dus de naam. Wanneer in een maand geen overgang plaatsvindt, wordt deze als schrikkelmaand beschouwd; de maand krijgt dan dezelfde naam als de daarop volgende maand. Als een maand begint en eindigt in het teken Kreeft, bepaalt dus toch het teken Leeuw de naam. De namen van de maanden zijn echter niet afgeleid van de namen van de tekens van de dierenriem, maar van andere sterrengroepen langs de ecliptica.

De maand begint met nieuwe maan; wanneer er een zonne-maand voorbijgaat zonder een nieuwe maan, wordt er een maand overgeslagen (dit heet kshaya). Dit gebeurt zelden (er zit een periode van 19 tot 141 jaar tussen), en wel in de winter wanneer de aarde zich het dichtst bij de zon bevindt, en de schijnbare beweging van de zon het snelst is. Doordat een jaar 12 of 13 maanden bevat, heeft een jaar met een overgeslagen maand altijd een schrikkelmaand, en heel soms twee, zoals in 4576 KY (1532 VE, 1475-1476 Greg.) en 5083 KY (2039 VE, 1982-1983 Greg.).

De namen van de maanden zijn afgeleid van die van sterrengroepen langs de ecliptica. Oorspronkelijk verdeelde men de ecliptica in 27 of 28 ongelijke delen, één voor elke dag van de siderische maand. Een aantal hiervan gebruikt men voor de namen van de maanden. De naam van de maan-maand is die van de sterrengroep waarin de volle maan valt. Welke sterrengroepen het precies zijn was al onduidelijk in de tijd van al-Bīrūnī (ca. 1000 Greg.).

De nummers van de dagen worden bepaald door de maan-dag (tithi) op het moment van zonsopgang. Doordat de lengte van de maan-dag varieert van 21,5 tot 26,2 uur, kunnen er twee zonsopgangen binnen een maan-dag vallen, maar kan een maan- dag ook geheel tussen twee zonsopgangen vallen. Dit probleem hebben de Indiërs op geheel eigen wijze opgelost: opeenvolgende dagen kunnen hetzelfde dagnummer hebben (tussenvoeging of "intercalatie" van een dag), en er kunnen dagnummers uitvallen ("extracalatie" van een dag). Van de twee dagen met het zelfde nummer wordt de tweede beschouwd als de extra dag (adhika). Bijvoorbeeld: de tweede 15e in de donkere helft (de tweede 30e) van de eerste Srávana, 2061 VE.